De bekendste Afro-Braziliaanse muziekstijl is de samba. De oorsprong ervan ligt in de Angolese of Congolese kringdans. “Samba” komt van het Angolese woord “semba” dat “navel” betekent. In deze dans raken de navels van de danspartners elkaar. Deze oorspronkelijke samba-vorm wordt in Brazilië “samba de roda” genoemd (roda = kring).
In de sloppenwijken (favelas) van Rio de Janeiro ontwikkelt de samba zich onder invloed van immigranten uit Bahia begin 20ste eeuw als een op zichzelf staande muzikale vorm. De hit “Pelo Telefone” uit 1917 van Ernesto dos Santos “Donga” en Mauro Almeida wordt in het algemeen beschouwd als de eerste samba-opname. De samba is hoofdzakelijk een vocaal genre dat bestaat uit vaste en geïmproviseerde verzen in vraag-antwoord vorm. De samba was in het begin een fusie van vele elementen uit Rio’s populaire cultuur: lundu, maxixe, Afro-Braziliaanse kringdansen, ritmes uit het noordoosten van Brazilië, en harmonische – en melodische invloeden van de choro. In het begin waren de componisten eigenlijk “chorões” zoals Donga, Pixinguinha en Sinhô. Rond 1920 wordt samba steeds meer verbonden met het carnavalsfeest. In 1928 vormt een groep muzikanten de eerste sambaschool “Deixa falar”. Ze wijzigen de samba zodanig dat deze beter past in de jaarlijkse carnavalsoptocht. Deze samba, de muziek van de sambaschool, wordt “samba-enredo” of “samba de enredo” genoemd. In deze decade verspreidt de samba zich via de radio over heel Brazilië.
Gedurende het carnaval leveren in Rio de Janeiro, São Paulo en andere grote Braziliaanse steden de diverse sambascholen strijd om bij de carnavalsoptocht op de eerste plaats te eindigen. De sambaschool “escola de samba” kan uit wel 3000 tot 7000 personen bestaan: drummers, percussionisten, zangers, dansers en een praalwagen. De presentatie van de sambaschool tijdens de jaarlijkse carnavalsoptocht is gewijd aan een centraal thema zoals een historische gebeurtenis of Braziliaanse Indiaanse legende. Ook wordt door leden van de sambaschool een “samba de enredo” geschreven met hetzelfde onderwerp, die tijdens de optocht ten gehore wordt gebracht. Het maken van de carnavalskleding en praalwagen, en het oefenen van de samba de enredo vergt maanden van voorbereiding. Iedere sambaschool heeft een naam. In Rio de Janeiro zijn Mangueira, Estácio de Sá, Beija Flor, Mocidade, Portela en Salgueiro de bekendste sambascholen. De term “school” wordt gebruikt omdat de eerste sambascholen oefenden op schoolterreinen. In haar boek “Kannibalen in Rio – Impressies uit Brazilië” geeft correspondente Ineke Holtwijk een prachtige beschrijving van de opkomst van de sambascholen:
“Carnaval begon in Rio als een blank feest. Naar voorbeeld van Venetië en Parijs organiseerde de elite gemaskerde bals. Er waren clubs die gekostumeerd paradeerden, en gelegenheidsdrumbands die in gewone kleren liepen. Nadat de keizer – in de persoon van zijn dochter omdat hij zelf op reis was – in 1888 alle slaven per decreet de vrijheid had geschonken, werd Rio zwarter en het carnaval geleidelijk aan Afrikaanser. De conservatieve elite in de stad wilde de trommelsessies en de candomblé-bijeenkomsten op de heuvels het liefst verbieden. De liberalen die bij de keizer met succes hadden gepleit voor vrijlating, staken in hun carnavalsparade de gek met de conservatieven van “het oude regime”. Het hart van de vete werd het carnaval zelf. Het ging tussen een “beschaafde viering” en een Afrikaans carnaval met trommels. Het waren de welgestelde negers, zoals handwerkslieden, die de uitkomst brachten. Ze identificeerden zich niet meer met Afrikaanse rituelen. Ze wilden iets nieuws en verzonnen daarom een kruising van de carnavalsdrumband met religieuze processies, het belangrijkste tijdverdrijf tijdens de koloniale tijd. De trommels mochten nog wel meedoen, maar uitsluitend als begeleiding van de zang – geen Afrikaanse zang – en fluitsolo’s. Ieder optocht had een thema. Dat waren ambitieuze onderwerpen als het heelal, het leven aan het Aziatische hof en broederschap der naties. Zo konden de blanken zien dat dit “beschaafd Afrikaans carnaval” was. Terwijl de rijkere negers met progressieve blanken als prinsessen en herders beneden op de avenues defileerden, hadden de arme negers hun carnaval op de heuvel. Ze hadden niet het geld voor mooie kostuums, maar ze wilden laten zien dat zij ook een serieuze show konden geven. Hun muziek was samba, een mix van de heupbewegingen van de Afrikaanse dans met het syncopische ritme van diverse trommels die allemaal tegelijkertijd werden bespeeld, en ze beeldden net als beneden ook een thema uit. Ze noemden hun vereniging sambaschool. Want ze oefenenden vlak bij de kweekschool. Geen van de arme negers verbeeldde zich dat hij ooit naar zo’n school zou kunnen gaan, maar niemand hoefde hun iets te vertellen over samba. Zij waren de deskundigen in samba. Zo ontstond de naam “sambaschool”. De dansers en componisten heten sambista’s. De sambistas van São Carlos zetten de trend in de jaren twintig. Hun vereniging noemden ze Deixa Falar, “Laat ze maar praten”. Andere favela’s namen het idee over. De sambamuziek werd populair, ook bij blanken. In de jaren die volgden, organiseerden sambascholen wedstrijden en er kwamen meer spelregels. Om mooiere kostuums te kunnen kopen, haalden buurtbewoners geld op bij de middenstand. In de jaren zestig werd het carnaval professioneler. Een van de sambascholen trok een blanke ontwerper aan voor de kostuums. Iedereen sprak vol lof over zijn werk en het voorbeeld werd gekopieerd. In de jaren zeventig kreeg het carnaval de allure van Hollywood. Een ontwerper introduceerde praalwagens, zette er halfnaakte vrouwen in glitterbikini’s op en nodigde en socialite uit boven op de wagen te staan. Zij was de destaque, letterlijk verhevenheid, een belangrijk persoon. De socialites waren altijd blank. Geld was geen probleem. De middenstand had als weldoener plaatsgemaakt voor miljonairs van dubieus kaliber, de bicheiro’s. De bicheiro’s zijn eigenaren van het jogo do bicho, een illegale maar populaire loterij in Rio de Janeiro. […]. In Rio zijn nu ongeveer driehonderd bicheiro’s. Lootjesverkopers zitten op iedere straathoek. Iedere week gaan er miljoenen guldens om in het jogo do bicho. De bicheiro’s ontdekten samba als dubbele investering. Wie een sambaschool financiert, is op slag een held in de favela {krottenwijk; HFdV}. Daar zitten de meeste klanten van het jogo do bicho en de meeste kiezers. Zo wisten verschillende bicheiro’s dankzij een sambaschool hun eigen kandidaten in de gemeenteraad van Rio te katapulten. Verder is het carnaval met zijn dansavonden, merchandising, muziek- en televisierechten ideaal voor het witwassen van de illegale fortuinen. Dus kopen bicheiro’s die het voor de wind gaat, een sambaschool. Net zoals gewone burgers een nieuwe auto of een groter huis aanschaffen als ze geld hebben.” (“Kannibalen in Rio”, vierde druk 1996: 154-158)
De samba wordt meestal genoteerd als een tweekwartsmaat of alla breve maat. De begeleiding is erg syncopisch en klinkt daarmee nogal funky. Karakteristieke percussie-instrumenten in de samba zijn de surdo, repinique, caixa, pandeiro, tamborim, ganzá, cuíca en agogô. Heel kenmerkend is het accent van de surdo (een grote bassdrum) op de tweede en vierde tel. Dit druist helemaal in tegen ons West-Europese gevoel waarbij het accent van de bas altijd op de eerste en derde tel ligt. In de samba zoals die wordt gespeeld in Rio de Janeiro tijdens het carnaval, komen vrijwel uitsluitend percussie-instrumenten voor. In de pagode, een vorm van samba die zich sinds ongeveer 1980 heeft ontwikkeld, komen wel melodie/akkoord-instrumenten voor. Vaak is er helemaal geen basgitaar, maar slechts het basgeluid van de surdo. Karakteristieke akkoordinstrumenten in de samba zijn de akoestische gitaar en de cavaco of cavaquinho. In veel vormen van samba zingt een solozanger de melodie waarna het koor antwoordt.
Enkele belangrijkere sambacomponisten zijn: Noel Rosa, Paulinho da Viola, Ary Barroso, Dorival Caymmi, Nelson Cavaquinho, Moacyr Santos en Martinho da Vila.
Titel | Musicus | Componist | Album | Jaar |
---|---|---|---|---|
Com que roupa? | Gilberto Gil | Noel Rosa | Songbook Noel | 1991 |
É de Deus | Ivan Lins | Ivan Lins, Vitor Martins | Anjo de mim | 1995 |
Camaleão | Ivan Lins | Ivan Lins, Vitor Martins, Aldir Blanc | Anjo de mim | 1995 |
Desde que o samba é samba | Ivan Lins | Caetano Veloso | Anjo de mim | 1995 |
Linha de passe | João Bosco | João Bosco, Aldir Blanc, Paulo Emilio | Linha de passe | 1979 |