Cuíca

Cuíca

De cuíca (in Nederland “rommelpot” of “foekepot”) is een frictietrommel die aan één zijde bespannen is met een vel, de andere zijde is open. Binnen in de trommel is aan het midden van het vel een stokje vastgemaakt. Het stokje wordt bespeeld met een natte ruwe lap, bijvoorbeeld spijkerstof. Door de wrijvende beweging wordt het vel in trilling gebracht. Zo wordt een ronkend geluid geproduceerd. De trommel dient als klankkast en versterkt het geluid. Door met de vingers vlakbij het stokje op het vel te duwen, kan de toonhoogte worden beïnvloed. Hoe dichter bij het stokje, hoe hoger de toon. Daarmee is de cuíca ook een beetje een melodie-instrument. In de praktijk gaat het echter maar om een paar tonen die geproduceerd worden. De manier waarop het stokje aan het midden van het vel is vastgemaakt is in Brazilië anders dan de manier waarop dat in Europa bij frictietrommels gebeurt. Dit versterkt de hypothese dat de cuíca in Brazilië is geïntroduceerd door Afrikaanse negers.

Het gebruik van de cuíca in de Braziliaanse muziek is wijdverbreid. Rond 1930 ging het deel uitmaken van de ritmesecties van de sambascholen. In de jazzrock is de cuíca te horen in Herbie Hancock’s “Watermelon man”.